Alcoholisten,
junks, snuivers, blowers en spuiters, pathologische gokkers en gamers: allemaal
karakterzwakke slapjanussen die hun deplorabele toestand aan niemand anders dan
zichzelf te wijten hebben. Al was het maar omdat ze te beroerd zijn gehoor te
geven aan dat allersimpelste advies dat hun leven weer een wending ten goede
zou kunnen geven: ‘Hou daar toch eens mee op'. Alsof ze niet weten dat hun hang
naar hun lekkers niet goed voor ze is. Nou dan.
Een horde leken denkt nog steeds
zo over verslaving. Maar de officiële wetenschap en de geneeskunst zijn tot
inkeer gekomen. Daarbij geholpen door nieuwe technologieën die hen sinds een
paar decennia zicht geven op structuren in de hersenen en veranderingen daarin.
En zelfs op wat zich daar in real time afspeelt. De mentale zwakte van weleer
is nu een ziekte geworden, een chronische hersenziekte. Want in de hersenen van
verslaafden is van alles aan de hand: ze waren vóór het gebruik waarschijnlijk
al anders, en veranderen door het gebruik nog meer - misschien wel
onomkeerbaar.
Diep weggestopt onder de grijze
massa die de cerebrale cortex is, tegen de hersenstam aan, ligt een groep
zenuwcellen die het ‘ventraal tegmentaal gebied' (VTG) vormt. Lange
zenuwuiteinden - axonen - onderhouden van daaruit verbindingen met andere delen
van de hersenen: de frontale cortex, achter het voorhoofd; de amygdala en de
hippocampus, diep onderin; en naar een paar miljoen zenuwcellen die met zijn
alle niet meer dan anderhalve kubieke centimeter ruimte innemen: de ‘nucleus
accumbens', vanuit het VTG gezien iets naar boven en naar voren. Samen met het
VTG vormt die nucleus de kern van wat het ‘beloningscentrum' (reward centre) of
‘genotscentrum' wordt genoemd. Laat een hongerige een boterham zien en het
beloningscentrum wordt actief. Het VTG vuurt heftig elektrische signalen af,
die door zijn axonen naar de nucleus accumbens trekken. Zou je met een fMRI-scanner op dat moment naar de hersenen kijken - zoals
sommige neurologen en psychiaters doen - dan zou je de nucleus hevig zien
opgloeien: er is actie! ‘Ahhhhhhh, lekker', denkt de hongerige, die die actie
ervaart als een gevoel van groot welbehagen. ‘Eten'. En meteen daar achteraan:
‘Dit gaan we vaker doen'.
Orgasme geeft hetzelfde effect,
of water voor de dorstige. Een nuttig mechanisme voor de instandhouding van het
individu en van de soort.
Maar wat een orgasme en een slok
water kunnen, kunnen heroïne, cocaïne, drank of nicotine veel beter. Die geven
het beloningscentrum een klap waar niet tegenop te vrijen of te snoepen valt.
En dat heeft allemaal te maken met een stofje dat ‘dopamine' heet (zie kader).
Weinig dopamine in het genotscentrum geeft depressie en verveling, veel geeft
gevoelens van welbehagen, van ‘lekker'.
Hoe lekker lekker dan is, toont
onderzoek met ratten. Ratten die verslaafd waren gemaakt aan cocaïne, die ze
zichzelf konden toedienen door op een pedaal te drukken, lieten hun eten,
drinken en bed staan om maar te kunnen drukken: ‘hier met dat spul! Tot ze er
soms dood bij neervielen. Bij afgekickte ratten die na maanden werden
teruggeplaatst in de omgeving waarin ze zich indertijd tegoed hadden gedaan aan
de coke, lichtte het genotscentrum meteen op; ze sloegen weer dapper aan het
pedaaldrukken.
Kennelijk was er in hun hersenen
iets duurzaam veranderd. Dat gebeurt bij mensen precies zo. Hoogleraar Dick
Veltman is een van de onderzoekers van de Neuroscience Campus Amsterdam (NCA) van VU en VUMC. Hij bestudeert de
hersenen van verslaafden. Op zijn beeldscherm laat hij zien hoe het basisniveau
van de dopamine in het beloningscentrum van verslaafden zoveel lager ligt dan
dat van niet-verslaafden. Ze zijn onderprikkeld, hebben een hardere prikkeling
nodig om hun dopamine naar een peil te brengen dat een prettig gevoel oplevert.
Is dat dan wat ze zochten in hun
drug: een middel om een niveau van welbevinden te bereiken dat voor anderen
normaal is? Of was er aanvankelijk met hun beloningssysteem niets aan de hand
en is het later afgestompt door de vele heftige kicks die de drug hen bezorgde?
Is het zwakke dopaminesysteem oorzaak of gevolg van de verslaving? ‘Het
probleem is dat je dat bij mensen alleen maar kunt onderzoeken als je hun
dopamineniveau hebt onderzocht vóórdat ze aan de drugs gingen', zegt Veltman.
‘Maar je weet natuurlijk niet van tevoren wie aan de drugs zal gaan. En dat
dopamine-onderzoek is veel te kostbaar om het bij een paar duizend willekeurige
mensen te gaan uitvoeren - in de ethisch discutabele hoop dat een aantal van
hen verslaafd zal raken.'
Maar zelfs al zijn verslaafden
het slachtoffer geworden van een chronische ziekte, ooit zijn ze toch uit vrije
wil aan hun drug begonnen? Dat klopt. Maar slechts ten dele. Er zijn mensen
genoeg die van allerlei verboden waar snoepen zonder verslaafd te raken. En er
zijn er ook die binnen de kortste keren blijven hangen. Er komen steeds meer
aanwijzingen dat dat verschil voor een belangrijk deel genetisch is bepaald. Er
is een gen gevonden dat bepaalt of mensen gevoelig zijn voor alcoholverslaving
en een ander dat hetzelfde doet voor nicotine. Er is ook een vorm van
dopaminereceptor die bij slechts twintig procent van de mensen voorkomt, maar
bij bijna tachtig procent van de crackverslaafden.
Zo zijn er nog wel meer
risicofactoren. Impulsiviteit lijkt ook een goede voorspeller van latere
verslaving. Impulsieve ratten waren bijvoorbeeld veel meer bereid langdurig op
een pedaal te drukken om nicotine te krijgen dan niet-impulsieve ratten. En ze
wilden er ook veel harder voor werken.
Daarnaast spelen ook
omgevingsfactoren een rol bij het tot stand komen van verslaving.
Beschikbaarheid en sociale acceptatie zijn van belang - je raakt makkelijker
aan de drank dan aan de heroïne.
Een ander hardnekkig misverstand
rond verslaving - naast de vermeende karakterzwakte - is dat fysieke gewenning
en de pijn waarmee afkicken gepaard gaat, de verslaving in stand houden.
Afkickende alcoholisten die gillend de roze muizen op zich zien afkomen, junks
die hevig rillend en zwetend om een shot smeken: films te over die deze fabels
in stand hebben gehouden. Allemaal schromelijk overdreven. Tegen het acute
lijfelijke ongemak van afkicken is genoeg kruid gewassen. Afkicken is niet waar
het om gaat; terugval is het probleem. Zelfs na jaren van abstinentie.
Hoogleraar Taco de Vries, ook van
het NCA, doet er onderzoek naar, bij ratten. ‘Want die systemen werken bij
ratten net zoals bij mensen.' Terugval heeft te maken met het geheugen, zo heeft
De Vries vastgesteld. Gebruiken doe je binnen bepaalde rituelen, in vaste
situaties: thuis uit je werk, even op de bank uitblazen met een paar glazen. Na
verloop van tijd hoef je maar aan thuis te denken en je krijgt al trek. ‘Er
vormt zich een verslavingsgeheugen', zegt De Vries. Dat geheugen zorgt ervoor
dat allerhande omgevingsprikkels die met die rituelen of situaties te maken
hebben de hunkering op slag weer aanzetten. Zelfs na jaren onthouding zie je
bij ex-verslaafden soms het genotscentrum hevig opgloeien als dat geheugen
wordt geprikkeld - een slecht voorteken.
Maar: geen prikkels, geen
hunkering. Dat mechanisme was mogelijk verantwoordelijk voor het feit
dat maar heel weinig Amerikaanse soldaten die uit de Vietnamoorlog terugkwamen
aan heroïne verslaafd bleven. Terwijl toch bijna de helft van hen in Vietnam
heroïne had gebruikt. Thuis was de omgeving zo anders dan die waarin ze gewend
waren hun shot te nemen, dat de hunkering niet meer werd opgewekt.
Maar helaas: de meeste gebruikers
gebruiken in hun alledaagse omgeving, waarin alles ze aan het gebruik
herinnert. De Vries is aan het uitzoeken hoe dat mechanisme van prikkeling die
de hunkering aanzet, werkt. De prefrontale cortex, een deel van de hersenen dat
nog vóór de oren achter het voorhoofd resideert, speelt daarbij een cruciale
rol. Vanuit dat hersendeel lopen banen naar het genotscentrum en via die banen
wordt normaliter de activiteit in dat centrum in de hand gehouden. Bij
verslaafden is die prefrontale cortex veranderd.
De regulerende werking van de PFC
voltrekt zich - ook hier - via een transmitter, die de prikkel van de PFC naar
het genotscentrum overbrengt. Bij verslaafden blijkt die transmitter door
bepaalde eiwitten te worden tegengehouden op het moment dat ze - die
verslaafden - een prikkel krijgen toegediend die hunkering oproept. En dan
wordt het beloningsgedrag niet meer onderdrukt. ‘Het beloningssysteem staat dan
te gieren', zegt De Vries, ‘maar de rem is stuk'. Als de aanmaak van het
betreffende eiwit wordt tegengehouden (met een nu nog experimenteel stofje),
doet de PFC gewoon zijn werk. ‘Waar we nu dus op uit zijn, is dat gedrag weer
onder controle te brengen.'
'Er vroeg bij zijn', zeggen deskundigen. ‘Hoe sneller je ingrijpt, hoe
makkelijker het is om nog te stoppen. In een vroeg stadium, als er nog geen
afhankelijkheid of echte verslaving is gegroeid, kunnen soms een paar
gesprekken al helpen.' Daarna wordt het moeilijker, al zul je geen hulpverlener
op het woord ‘onmogelijk' betrappen.
Onderzoekers hebben minder moeite
met dat woord. ‘Een echt effectieve behandeling is er op dit moment niet
voor verslaving', zegt De Vries. ‘Wat er nu aan medicijnen is, is allemaal
gericht op onderdrukking van het beloningssysteem, zoals naltrexon, dat het belonende effect van alcohol dempt. Wat
je eigenlijk zou willen, is een medicijn vinden dat de verstoorde functie van
de prefrontale cortex herstelt. Een middel dat zich niet op het gaspedaal
richt, maar op de rem. En dan aansluitend cognitieve gedragstherapie, waarvan
is gebleken dat die ook de hersenen structureel kan veranderen.'
Bij hulpverleners is die gedragsanalyserende
vorm van therapie dan ook al jaren gemeengoed. Alleen die medicijnen, daar moeten ze het nog even zonder stellen.
Dopamine is een ‘neurotransmitter'. Als een elektrische prikkel van de ene
zenuwcel naar de andere trekt, ontmoet hij op de grens van beide cellen een
openingetje, een ‘synaps'. De prikkel zelf kan die opening niet overbruggen.
Wat hij wel kan - en doet - is aan het eind van het axon een stofje losmaken
dat daar ligt te wachten: de neurotransmitter, een stof die de elektrische
prikkel doorgeeft over de synaps heen. De transmitter loopt de synaps in en
activeert de receptoren op de zenuwcel aan de overkant, die het signaal in
elektrische vorm verder naar het cellichaam voeren. Hoe meer transmitter er
wordt vrijgemaakt, hoe heftiger de prikkeloverdracht. Is dat een prikkel naar
het pijncentrum, dan volgt er meer pijn, gaat hij naar het genotscentrum, dan
volgt er meer genot.
Na de overdracht neemt het axoneinde de transmitter weer op voor de
volgende keer. Zou het dat niet doen, dan zou de ontvangende cel aanhoudend
geprikkeld worden en het bijbehorende gevoel niet ophouden.
En dat is precies wat een aantal drugs op verschillende manieren doet.
Cocaïne bindt zich aan de plekjes die de dopamine na gebruik weer opnemen: de
dopamine kan niet meer terug, er blijft meer dopamine achter in de synaps, en
de zenuwcel aan de overkant blijft geprikkeld: lekker!
Opiaten werken - waarschijnlijk - door de
receptoren te bezetten van nog een andere zenuwcel bij de synaps, die
normaliter de productie van dopamine wat remt. Die kan zijn werk dan niet meer doen, waarna er extra veel dopamine wordt
aangemaakt: lekker!